Pop life

What’s the matter with your life?
Is the poverty bringing U down?
Is the mailman jerking U ’round?
Did he put your million dollar check in someone else’s box?
Tell me

What’s the matter with your world? 
Was it a boy when U wanted a girl? 
Don’t U know straight hair ain’t got no curl? 
But life – it ain’t real funky unless it’s got that pop
Dig it

Ik ren door het park, mijn Sennheiser hoofdtelefoon op hard, het knerpende grind onder mijn hardloopschoenen het enige geluid dat zacht op de achtergrond doordringt. Tonen van een keyboard rechts onder mijn oor zwellen langzaam achter mijn ogen langs naar links, drums vullen de ruimte van binnenuit. De maat van mijn adem verliest zich in de muziek. En dat is goed, weet ik. Te veel letten op ritme en regelmaat werkt niet, zorgt voor steken en stress. Het pad beweegt door schaduwen van bladeren die de hitte nu nog filteren. Witte kippen snellen dicht voor mijn voeten opzij. In mijn eentje, zo dicht bij huis en toch zo ver van alles weg, lijkt de wereld zonder zorgen. Lijk ik zonder zorgen.

Vasthouden.

Baf, een keiharde bal tegen mijn linkerarm. Bijna struikel ik, zet wat extra passen. Ik kijk om me heen. Een groepje jongens met laaghangende broeken en half lang haar staat tien meter achter me. Ze lachen. Hard. Onder de akkoorden voel ik mijn adem hoog, hoger.

Focus.

Ogen op het pad, voet voor voet. Doorgaan. Er is voldoende ruimte om naar links en rechts te gaan, te rennen, te kruipen, te dansen, te stampen. Voldoende terrein om naar uit te wijken. Ik ren de hoek om een stukje bos in. De wind waait koeltjes tegen het prikkelende zweet op mijn wangen en voorhoofd. Ik voel mijn volle verstand langzaam lichter worden. Niet leeg, dat nooit. Ik heb geen aangeboren knop om mijn hoofd gedachteloos te maken. Ik kan hoogstens het licht daarbinnen even dimmen, zodat ik alleen de contouren van al het rumoer kan zien. De zware tonen van tonnen vol getob even wat zachter, als een zwakke bas op de achtergrond.

Mijn lief zegt weleens dat mijn geest gedijt op gepieker. Daar denk ik dan een tijdje over na. Hij heeft gelijk. Gaan dingen te lang te goed, dan ga ik op zoek. In het gras. Naar dat addertje. Ik vind er altijd wel één. Of een ander beest dat me plotseling in mijn hielen bijt. Er is een boel gras op deze wereld. Veel veld waar ik me steeds weer uit laat slaan.

Na de volgende bocht besluit ik om het park via de zij-ingang te verlaten. Van het ene op het andere moment gaat het kiezelige geknerp over in geluidloos gestoeptegeld lopen. Minder weerstand. Makkelijker. Monotoon.

Op het kruispunt vlakbij mijn huis ga ik wandelen. Ik zie mensen glimlachen, sommigen blijven even staan. Dan zie ik hem, de haan, midden op het kruispunt. Met zijn geelrode kop trots in de hoogte kraait hij naar zijn omgeving. Een paar auto’s razen rakelings langs hem. Het beest blijft onbewogen. Ik doe mijn hoofdtelefoon af. Voor het eerst sinds veertig minuten hoor ik mijn eigen adem, voel ik het bloed in mijn oren bonzen. Een donderend dreunen vult de lucht als een bus uit de verte dichterbij dendert. Ik slenter verder en kijk nog een paar keer om, naar de haan uit het park.

Diep inademen. Loslaten.