Handen vol

Als ik ‘s avonds op de bank zit wordt het mensje in mij wakker. Aan de binnenkant van mijn buikwand voel ik een handje – of toch een voetje? – bewegen. Alsof ik naar de buitenkant van een luchtkussen zit te kijken, waarbinnen kinderen wild op en neer springen, zie ik mijn buik golven en vibreren. “Het wordt vast een voetballertje,” grijnst mijn Lief met zijn warme hand op mijn navel, waarna het geschop vrijwel iedere keer stopt. We vinden het fijn om te denken dat hij, daarbinnen, rustig wordt van de aanraking. Dat hij voelt en weet dat het goede, betrouwbare handen zijn die daar aan de buitenkant van die warme huls proberen een eerste contact te leggen. Dat het deze handen zijn die hij de komende jaren, of nee, de rest van zijn leven zal kunnen grijpen als hij ons nodig heeft.

 

Buiten mijn buik springt ook een mensje rond. Nog geen twee jaar oud is ze, en ze is nu al bezig zich van ons los te maken. De trap op lopen wil ze niet meer samen met papa of mama, dat wil ze ‘sjèèèlf doen’. Eten met het speciaal voor haar gekochte kinderlepeltje vindt ze tot op zekere hoogte prima, als we maar wel snappen dat boontjes per definitie met de hand worden gegeten en yoghurt eerst driftig moet worden geroerd.

We halen haar op in het kinderdagverblijf. Alle kindjes zijn buiten en we gaan op zoek naar het roze mutsje. Daar, in de verte, zien we het. Het witgespikkelde bolletje dat er bovenop zit, wiebelt druk heen en weer. Eronder zien we een van de kou en inspanning blozend gezichtje met een glimlach van oor tot oor. “Hallo lieverd!” roepen we en we zwaaien naar haar, “ga je lekker mee naar huis?” Bij de eerste twee woorden zwaait ze nog terug, maar na het woordje ‘huis’ bevriest de glimlach op haar lippen. We zien haar vliegensvlug verschillende vluchtopties overwegen: Hard wegrennen? Verstoppen onder het klimrek? Tussen kindjes van dezelfde lengte gaan staan en hopen dat ze niet opvalt? Als we op haar aflopen, kiest ze voor optie 4: huilen en keihard ‘nee!’ schreeuwen. We kijken elkaar aan met gemengde gevoelens. De peuterpuberteit is nog niet eens begonnen en ons kind wil nu al niet meer met ons mee naar huis.

‘s Nachts word ik wakker van het geschop in mijn buik. Een paar moeizame draaien later begint mijn dochter een verdieping hoger te huilen. In mijn onderbroek en een T-shirt dat ergens boven mijn uitpuilende navel blijft steken, klim ik de trap op naar haar kamertje. Ze ligt met haar ogen dicht te snikken. Door de omvang van mijn 33 weken zwangere buik kan ik haar niet uit haar bedje tillen en tegen me aan drukken. Enigszins hulpeloos aai ik wat over haar hoofd. Dan voel ik haar warme vingertjes, ze graaien naar die van mij. “Mama handje pakken,” fluistert ze. Ik laat me op de koude vloer zakken en houd haar handje vast totdat ze weer in slaap is gevallen.

Beneden kruip ik met kippenvel weer onder de dekens. Mijn Lief wordt even wakker en trekt me tegen zich aan. Ik droom van kinderhandjes en grote sterke armen die ons allemaal beschermen. Als ik de volgende ochtend wakker word, zijn ze er nog steeds.